2. De Raad van Bestuur stelt, uiterlijk op 30 april van elk begrotingsjaar, een raming van de ontvangsten en uitgaven van de Scholen voor het volgende begrotingsjaar op en doet deze onverwijld toekomen aan de Commissie, die op basis hiervan de noodzakelijke ramingen opstelt in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
2. Le conseil supérieur établit, au plus tard le 30 avril de chaque exercice, un état prévisionnel des recettes et des dépenses des écoles pour l'exercice suivant et le transmet sans délai à la Commission qui établit sur cette base les prévisions nécessaires dans l'avant-projet de budget général des Communautés européennes.