In die redenering zou men het vertrouwen in de minister enkel kunnen opzeggen indien fouten van zijn ambtenaren voortvloeien uit daden of nalatigheden van de minister, of uit een aan de minister te verwijten onvoldoende organisatie van de dienst.
Selon ce raisonnement, on ne pourrait retirer la confiance au ministre que si les fautes de ses fonctinnaires résultent d'actes ou de négligences du ministre, ou d'une organisation insuffisante du service qui peut lui être reprochée.