Art. 26. In geval niet kan worden aangetoond dat de financieringsmiddelen aangetrokken door uitgifte van kasbonnen of opening van termijndeposito's met toepassing van artikel 4 van deze wet zijn verwerkt en aangewend conform de artikelen 6, 7, 10 en 11 is de betrokken kredietinstelling gehouden tot betaling van een som gelijk aan 10 % van de inkomsten betaald of toegekend aan de houders van de betrokken kasbonnen of termijndeposito's.
Art. 26. Lorsqu'il ne peut être établi que les moyens de financement récoltés par l'émission de bons de caisse ou l'ouverture de dépôts à terme en application de l'article 4 ont été traités et affectés conformément aux articles 6, 7, 10 et 11, l'établissement de crédit concerné est tenu au paiement d'un montant égal à 10 % des revenus payés ou attribués aux titulaires des bons de caisse ou dépôts à terme concernés.