Art. 22. § 1. De in artikel 5, § 1 en in artikel 5bis, § 6, bedoelde werklieden en werksters van 50 jaar en meer, tewerkgesteld in een voltijdse of deeltijdse dienstbetrekking, die in de periode van 1 april 2001 tot 31
december 2006 ziek worden of zich op 1 april 2001 in een periode van uitkering bevinden zoals bepaald in art
ikel 21, § 3, en op voorwaarde dat ze ononderbroken ziek blijven tot de leeftijd van 57 jaar, hebben, na uitputting van hun recht zoals bepaald in artikel 21, vanaf de l
...[+++]eeftijd van 57 jaar recht op de aanvullende vergoeding bepaald in artikel 20bis, § 1, of 20bis, § 2, en dit tot hun pensioenleeftijd, voor zover ze voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 21, § 1, en voor zover de ziekte ononderbroken verder duurt.Art. 22. § 1. Les ouvriers et ouvrières visés à l'article 5, § 1 et l'article 5bis, § 6, âgés d'au moins 50 ans et travaillant tant à temps plein qu'à temps partiel, qui tombent malades entre le 1 avril 2001 et le 31 décembre 2006 ou se trouvent au 1 avril 2001 dans une période d'indemnité prévue à l'article 21, § 3, ont droit à l'indemnité prévue à l'article 20bis, § 1 ou 20bis, § 2 à partir de l'âge de 57 ans jusqu'à l'âge de pension, après épuisement de leur droit pr
évu à l'article 21, pour autant que la maladie se poursuive de façon ininterrompue jusqu'à l'âge de 57 ans et qu'ils remplissent les conditions fixées à l'article 21, §
...[+++]1.