3. a) Bestaat de rechtsgrond, die het geponeerde van vraag 2 rechtvaardigt, in het artikel 2,
tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel dat als volgt luidt: " De personeelsleden v
an het hoofdbestuur zijn gehouden de functies te vervullen die [.], voor zover zij ze hebben aanvaard, [.] hun bij uitzondering in het buitenland zouden worden toegewezen" . b) Zo neen, is er een and
ere rechts ...[+++]grond? c) Waarom werd deze rechtsgrond ingevoerd?
3. a) La possibilité évoquée au point 2 trouve-t-elle son fondement juridique dans l'article 2, alinéa 2, de l'arrêté royal du 25 avril 1956 fixant le statut des agents du Ministère des Affaires étrangères et du Commerce extérieur, libellé comme suit: " Les agents de l'Administration centrale sont tenus de remplir les fonctions [.], pour autant qu'ils les aient acceptées, [.] qui leur seraient assignées exceptionnellement à l'étranger" ? b) Dans la négative, repose-t-elle sur un autre fondement juridique? c) Pourquoi ce fondement juridique a-t-il été établi?