Art. 5. L'intervention visée à l'article 2 est subordonnée à la condition que le travailleur souscrive une déclaration sur l'honneur attestant qu'il utilise régulièrement un mode de transport public en commun (train, tram, métro, bus) pour se déplacer de son domicile à son lieu de travail et vice versa.
Art. 5. De tussenkomst, bedoeld in artikel 2, is ondergeschikt aan de voorwaarde dat de werknemer een verklaring op eer onderschrijft waarin verzekerd wordt dat hij geregeld een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel (trein, tram, metro, bus) gebruikt om zich van zijn woonplaats naar zijn werkplaats en omgekeerd te begeven.