3. En l’absence d’instrument juridique relatif à la coopération en matière pénale et de remise entre le Parquet européen et les autorités compétentes des États membres de l’Union européenne qui ne participent pas à la coopération renforcée concernant la création du Parquet européen, les États membres notifient le Parquet européen en tant qu’autorité compétente aux fins de la mise en œuvre des actes de l’Union applicables dans le domaine de la coopération judiciaire en matière pénale pour les affaires relevant de la compétence du Parquet européen, dans leurs relations avec les États membres de l’Union européenne qui ne participent pas à la coopération renforcée concernant la création du Parquet européen.
3. Bij gebreke van een rechtsinstrument inzake samenwerking in strafzaken en uitlevering tussen het EOM en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, zorgen de lidstaten voor kennisgeving dat het EOM de bevoegde autoriteit is voor de uitvoering van de toepasselijke handelingen van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot zaken die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, in het kader van hun betrekkingen met lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.