Lorsqu'il n'est pas possible de définir sa position, cette cloison est considérée comme étant, aux fins de la présente directive, le plan vertical transversal situé à 50 cm en arrière du point R du siège du conducteur, le siège, s'il est ajustable, ayant été reculé au maximum de la position de conduite (voir annexe III de la directive 77/649/CEE) (1).
Indien het niet mogelijk is de plaats van de cabineachterwand te bepalen wordt in deze richtlijn aangenomen dat de achterwand wordt gevormd door het verticale dwarsvlak dat zich 50 cm achter het punt R van de bestuurdersstoel bevindt, met de stoel, indien deze verstelbaar is, in de meest achteruitgeschoven stand (zie bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG) (1).