De discretionaire bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van beveiliging moet ondergeschikt zijn aan de grondrechten die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en communicatie, het recht op bescherming van de persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.
The leeway that Member States enjoy on matters of security must be conditional on respect for the principles set out in the Charter of Fundamental Rights of the European Union, including for example the right to respect for private life and communications, to protection of personal data, to freedom to conduct a business and to effective remedy before a court.