Het is immers betreurenswaardig te noemen dat nu alle inspanningen in de Europese Unie erop gericht zijn om een Europees bewustzijn tot stand te brengen, het gevoel te bevorderen dat wij een gemeenschap vormen en het begrip burgerschap gestalte te geven en vast te verankeren, EU-burgers zich zoals onlangs nog genoodzaakt zien om zich tot een externe jurisdictie te wenden, namelijk het Europees Hof voor de rechten van de mens, om te laten erkennen dat het feit dat zij zes maanden hebben moeten wachten om het lichaam van hun in een andere
lidstaat overleden dochter te laten repatriëren, een schending van hun grondrecht
...[+++]en inhield.
It does, indeed, seem regrettable that, while every sinew is being strained in the EU to create a European awareness, to promote a feeling of belonging to a community, to consolidate the concept of citizenship and to give it flesh, Community citizens should be obliged, as was the case recently, to apply to an outside court – in this instance, the ECHR – for an acknowledgement that the fact of having had to wait for six months for the repatriation of the body of their daughter who had died in another Member State constituted a violation of their fundamental rights.