« Les articles 11, alinéa 1, de la loi du 23 mars 1999 relative à l'organisation judiciaire en matière fiscale et 97, alinéa 7, de la loi du 15 mars 1999 relative au contentieux en matière fiscale violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution coordonnée en tant qu'ils créent une distinction, à partir du 6 avril 1999, entre, d'une part, les contribuables qui ont un litige avec l'admini
stration et qui ont intenté leur action avant le 1 mars 1999
devant la cour d'appel, où ils sont limités par le régime des ' pièces nouvelles ' (article 381 du Code des impôts sur les reve
...[+++]nus 1992) et, d'autre part, les contribuables qui ont un litige avec l'administration et qui intentent leur action à partir du 6 avril 1999 devant le tribunal de première instance, où ils ont la possibilité de modifier et d'étendre leur demande conformément au droit commun des articles 807 et 808 du Code judiciaire, et peuvent, dans ces limites, déposer de nouvelles pièces compte tenu du fait qu'il est dérogé au régime ordinaire en matière d'entrée en vigueur et de dispositions transitoires applicables en cas d'instauration de nouvelles règles (article 3 du Code judiciaire) sans motivation et en ce que cette dérogation a créé le traitement distinct ?« Schenden de artikelen 11 lid 1 van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken en 97 lid 7 van de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet in zoverre zij een
onderscheid in het leven roepen vanaf 6 april 1999 tussen enerzijds de belastingplichtigen die een geschil hebben met de administratie en die het geding voor 1 maart 1999 hebben ingeleid voor het hof van beroep alwaar zij beperkt zijn door de `nieuwe stukken-regeling' (artikel 381 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992) en anderzijds die belastingplichtigen di
...[+++]e een geschil hebben met de administratie en het geding vanaf 6 april 1999 inleiden voor de rechtbank van eerste aanleg en daar de mogelijkheid hebben hun vordering te wijzigen en uit te breiden overeenkomstig het gemene recht van de artikelen 807 en 808 Gerechtelijk wetboek en binnen deze perken nieuwe stukken mogen neerleggen rekening houdende met het feit dat van de gewone regeling in zake inwerkingtreding en overgang bij invoering van nieuwe regels (artikel 3 Gerechtelijk wetboek) afgeweken wordt zonder motivering en dit de onderscheiden behandeling in het leven heeft geroepen ?